Op weg naar het ‘Klooster’
Vanaf de dijk nemen we de afrit tot aan de kloosterboerderij. De boerin Anita Bouwman zal ons welkom heten. Als ge geen pannenkoeken hebt besteld, kunt ge in ieder geval kaas kopen. Vraag of het mogelijk is om mijn kinderstoel te bewonderen en de marmeren plaquette aan de muur waarin is gebeiteld, dat ik als jonge novice hier wel 5 jaar gewoond heb. Let ook op het jaartal op de lambrisering in een tegenoverliggende kamer: die zijn afkomstig uit het voormalige klooster. Ik kon hier ontsnappen dankzij de functie van secretaris bij de bisschop van Kamerijk aan te grijpen. Later wist ik deze Hendrik van Bergen te bewegen mij een toelage te schenken voor de studie theologie aan de Sorbonne te Parijs. Al gaf de prior van Emmaus toestemming, iedere zomer moest ik braaf rapport uitbrengen in Stein, al zou ik nooit kunnen afstuderen vanwege mijn status defectus natalis. Ik herinner de schilderlessen nog van broeder Sasboud…ach, ik zou eens een echte biografie moeten schrijven.
Lees meer...
Bij de eerste brug steken we gelijk over om weer links een klein stukje de Lage Gouwe te volgen naar het beeld van de man die zijn ezel draagt. We zouden hier onze tocht het beste kunnen afsluiten door enige hoofdstukken te lezen uit de “Lof der Zotheid”. Maar aangezien niemand die bij zich draagt, luisteren we naar de volgende anekdote.
Er was eens een vader die met zijn zoon naast een ezel wandelde. Omstanders lachten en riepen: “ Ezels zijn geschapen om er op te zitten!” De jongen nam daarom plaats op de ezelsrug en de man bleef er naast wandelen. Kort daarop zeiden de mensen : “Hé, jongen, waarom laat je die oude baas niet op de ezel zitten ?” De knaap gleed van de ezelrug en liet de grijsaard het lastdier bestijgen. De knaap ging er naast lopen. Het volk riep weldra : “Hé, kerel, dat is kindermishandeling !” Om te voorkomen dat er weer burgers zouden schreeuwen, namen zowel de vader de zoon ook op de ezelsrug. Een krijsende menigte krijste spoedig : “ Dierenbeulen !” De man nu torstte ten einde raad de ezel op zijn eigen rug. Het volk schreeuwde nog harder en eensgezind : “ Dwaas, dwaas ! Ach, die vent is gestoord en geschikt voor het dolhuis !”
De moraal van het verhaal : men heeft altijd kritiek.
Waarom zou EGG bijvoorbeeld het culturele erfgoed van een Gouwenaar, die bijna 500 jaar geleden leefde, onder de aandacht moeten brengen ? Laten we daar straks over kouten. Nu draven we in gestrekte draf over de Hoge Gouwe richting Westhaven. Daar in de buurt van nummer 30 woonde een zekere Bertha, de weduwe van de rijke bierbrouwer Jan van Heyen. Ze was een weldoenster voor de armen, waste zelfs hun voeten en nodigde ons kloosterlingen ook uit voor de maaltijd. Als vroeg wees zijnde, was deze vrouw voor mij als een moeder en voogdes. In mijn grafrede voor haar, achtte ik haar geestelijker dan menig kloosterling.
Enfin, voordat we onze convivium of samenspraak gaan beoefenen, gedenkt ulieden even hoe ik hier vanuit de Haven ooit bij eb werd ‘afgescheept’ naar Rotterdam en hoe de vloed der geschiedenis mij nu weer boven doet drijven. Wij rijden via de Oosthaven terug, maar nu naar de Markt en stallen onze ezels onder het schavot van het stadhuis om in de vorige vleeshal , de huidige taverne te betreden. Op verzoek schijnt men hier hier speciale Erasmiaanse maaltijden op te dissen.
Beste Reinier, ik ben wellicht afgedwaald en heb onderwerpen aangeroerd, die niet tot mijn competentie behoren. Ben ik te loslippig of te lang van stof geweest? Vergeet daarbij niet het oude Griekse spreekwoord : ‘kinderen en dwazen spreken de waarheid. Homo Bulla, de mens is een zeepbel.’
Hooggeëerde Reinier, eindelijk kunnen we het glas heffen met mijn favoriete Beaune-wijn en spreken de wens uit voor het welzijn van Gouda en haar wereldwijde omgeving, want Civis mundi sum, ik ben (en blijf) een wereldburger.
Dat mijn geest van verdraagzaamheid vrijelijk mag uitwaaieren !
Groot is mijn dank aan alle poorters al hier voor de gastvrijheid aan mij geboden,